Wouter Veldhuis: ‘Wij geloven in de emancipatie van de burger en het coöperatieve, gemeenschappelijke gedachtegoed’ (foto: Kick Smeets).
Minder onrechtvaardigheid in stedebouw en gebiedsontwikkeling
Tekst: Ysbrand Visser
Het in maart verschenen stadsessay Onderweg naar de rechtvaardige stad zet de mens centraal in de gebiedsontwikkeling. Deze nieuwe publicatie van Wouter Veldhuis en Simon Franke is een vervolg op het eerdere essay Verkenning van de rechtvaardige stad. Veldhuis, Rijksadviseur voor de Fysieke Leefomgeving en directeur van stedenbouwkundig bureau MUST, vertelt hieronder: “Wees je als professional bewust van je verantwoordelijkheid om ontwikkelingen na te streven met minder onrechtvaardigheid”.
“Sinds de jaren negentig hebben we in Nederland te maken met een level playing field (zie kader). Daarbij zijn de spelregels in de woningmarkt weliswaar rechtvaardig, maar degene die de spelregels het beste naar zijn hand weet te zetten, wint. Zo is een samenleving met verliezers en winnaars ontstaan. Mensen komen daardoor steeds verder weg te wonen van hun werk of hebben minder goed toegang tot onderwijs of zorg. Dat proces sorteert zich duidelijk langs inkomensgrenzen en etniciteit.” In onze rubriek Rapport Kort bespraken wij een recente studie over deze ontwikkelingen.
Level playing field
“Dat level playing field is ontstaan in een liberale wereld, waarin de markt kan optimaliseren door een heldere set regels die er zo voor zorgen dat ‘het goed komt’. Dat was veertig jaar geleden een hartstikke goed idee, want de verzorgingsstaat zat in de jaren tachtig muurvast. Het marktdenken heeft destijds veel gebracht, maar de tijd dat de markt oplossingen biedt voor maatschappelijke vraagstukken is inmiddels voorbij. Het maakt momenteel de problemen alleen maar groter, ook als het gaat om woningbouw en gebiedsontwikkeling. Voor alle duidelijkheid: ik schuif de schuld van de vastgelopen woningbouwproductie niet in de schoenen van marktpartijen. Van ontwikkelaar en belegger tot ontwerper en beleidsmaker zitten we allemaal nog steeds gevangen in een soort marktoptimalisatie-denken.”
“In ons essay concluderen wij dat het onmogelijk is om een holistische definitie van rechtvaardigheid te geven. De ideale samenleving waarin alles eerlijk en rechtvaardig is bestaat niet. Wel is het mogelijk om dingen en situaties minder onrechtvaardig te maken. Wees je daarom als professional in de gebiedsontwikkeling bewust van je positie en verantwoordelijkheid om de ontwikkeling van een stad of dorp na te streven met minder onrechtvaardigheid. Als je met dat kompas een wijk of dorp ingaat, kun je je niet te makkelijk neerleggen bij de beperkingen van de manier van rekenen of de manier waarop partijen slechts enkelvoudige doelen willen bereiken. Ga op zoek naar gedeelde waarden en een meer publiek, coöperatief opdrachtgeverschap.
Er zijn nu vooral veel verwachtingen van de organisatiekracht van de burger. Daar geloven wij ook in, in de emancipatie van de burger en het coöperatieve, gemeenschappelijke gedachtegoed. Dat kan echter alleen maar gedijen in een omgeving waarin de markt wordt teruggeduwd en de overheid actief ruimte geeft. En dat gebeurt op dit moment niet. De verhouding markt-overheid blijft nog steeds ijzersterk en dat zie je ook in het recente woonbeleid. Er wordt te veel op de slagkracht van marktpartijen gegokt, die ze vaak helemaal niet meer hebben. Daarnaast zijn er in de grote steden wel experimenten met coöperatieve ontwikkelstrategieën, maar die mislukken in veel gevallen omdat ze aan dezelfde spelregels moeten voldoen die de overheid voor marktpartijen heeft opgesteld. Dus moeten we andere spelregels bedenken, tussen markt en overheid en tussen overheid en burger.
Ontwerp: Meeusontwerpt
‘Wij weten precies wat de klant wil en maken dingen te mooi, te af en te compleet’
Vertrouwen
Als oplossing voor de wooncrisis worden er nu kleinere en duurdere woningen gebouwd. Wij hopen echter dat het Rijk en de woningcorporaties gezamenlijk ruimte maken voor coöperaties om zo een ander segment van betaalbaar wonen te realiseren. Daar is in de samenleving een grote behoefte aan. Het kernbegrip daarbij is ‘vertrouwen’. In tegenstelling tot het wantrouwen dat burgerinitiatieven er met de winst vandoor gaan, verdienen coöperatieven het vertrouwen dat ze waardeontwikkeling weten in te sluiten en vast te houden.
Je ziet nu dat we van een neoliberaal verhaal op weg zijn naar een ander verhaal. Dat je als overheid moet durven om verschillen te maken in de manier waarop je omgaat met de samenleving. En mensen die minder kansen hebben voorrang geeft. Ook dan is het kernbegrip vertrouwen. De overheid is nu echter zo georganiseerd dat die de burger en de markt niet vertrouwt. Daardoor zijn er allemaal spelregels met straf en boete. Dat wantrouwen zit in al onze systemen, zoals pijnlijk duidelijk is geworden in de toeslagenaffaire. De overheid moet daarom weer vertrouwen in de burger krijgen, waardoor die de overheid weer gaat vertrouwen. En dat geldt ook voor burgers en groepen onderling. Dat klinkt heel soft, maar dat zijn wel de actuele maatschappelijke veranderingen die noodzakelijk zijn.
De gemeenschapsvorming in Startblok Elzenhage, Amsterdam (foto: MUST&Rufus de Vries).
Grip
Ons tweede essentiële begrip is ‘grip’, op je eigen leven en je eigen leefomgeving. Iedereen heeft recht op een betekenisvol leven in een betekenisvolle omgeving. Je moet dus van de overheid ruimte krijgen om jezelf te kunnen ontplooien, onder andere door je eigen leefomgeving te kunnen veranderen. Dat kan al zoiets kleins zijn als een geveltuintje of zelf mogen bepalen hoe je omgaat met parkeerplaatsen in je buurt.
In ons domein van gebiedsontwikkeling en ontwerp kunnen we daar ook concreet iets mee. We zijn allemaal geschoold in een vrij rigide vakopvatting: wij weten precies wat de klant wil. Bovendien maken we dingen te mooi, te af en te compleet. Terwijl je zo zou moeten ontwerpen dat er ruimte ontstaat voor mensen om zelf dingen toe te voegen of aan te passen. Dat zijn we in de afgelopen twintig jaar enorm verleerd. In de wederopbouw was de gemiddelde doorzonwoning wél heel flexibel, maar bewoners hebben nu heel weinig ruimte om zelf iets te doen. En als ze zich iets toe-eigenen, komt vaak de handhaving resoluut langs. Mensen kunnen echter prima met elkaar beslissen welke bomen er in de straat moeten komen of afspraken maken over het gezamenlijk onderhoud van een vuilophaalpunt. Er sluimert best veel collectiviteit in de mensen, dat zomaar tevoorschijn kan komen als we niet alles weg organiseren in publieke en private dienstverlening.
Robuustere maten
De binnenstedelijke gebiedsontwikkeling wordt op dit moment gedomineerd door gestandaardiseerde wooneenheden die vaak onveranderbaar zijn.
Bij complexen met snelbouwunits is het idee dat dit niet erg is, omdat ze ooit weer uit elkaar kunnen worden gehaald. Ik betwijfel echter of dat in de praktijk ook gaat gebeuren. De meeste snelbouwwoningen uit de jaren twintig en de noodwoningen uit de jaren vijftig staan er ook nog steeds. De illusie dat wat je bouwt vervangbaar is, viert nu hoogtij. Maar zelfs als dat zo is, moet je een stadsplattegrond ontwerpen en realiseren die ruimte biedt voor veranderingen. Alles wordt nu echter vanaf de parkeerplaats tot aan de gevel geminimaliseerd om zoveel mogelijk uit de grondexploitatie te kunnen persen. Je legt zo een stadsplattegrond neer die een paar honderd jaar moet meegaan en waarin nu al geen ruimte voor adaptiviteit zit. Dus ik doe een oproep voor een robuustere stadsplanning met ruimte voor overmaat.
Dezelfde oproep geldt voor het vastgoed: laat daar ook ruimte onbenoemd, die dan kan worden ingezet voor maatschappelijk vastgoed of een buurtkamer. Denk eens terug aan de wijkgedachte van de wederopbouw, zoals in Nagele met hofjes, buurtparken en een centrale brink. Dat denken vanuit de sociale opbouw van de samenleving, meestal langs de zuilen, is er nu niet meer en dat is misschien maar goed ook. Maar kijk nu eens naar de huidige onrust in de samenleving, de polarisatie, het gevoel niet gezien te worden, de eenzaamheid. Al het maatschappelijk ongenoegen kan je ook zien als een schreeuwende behoefte aan meer gemeenschapsvorming in een geïndividualiseerde samenleving.
Hoewel gemeenschapsvorming ook het gevaar in zich draagt dat mensen uitgesloten worden, breken Simon Franke en ik er toch een lans voor. Op een bepaalde manier is ‘wij en zij’ nodig. Bovendien kan de moderne mens heel goed tegelijkertijd in meerdere wij’s zitten. Aan de ene kant in een voetbalvereniging, maar ook bij de Rotaryclub of in een zeer gemengde buurt. Het belangrijkste is dat mensen uit verschillende groepen elkaar blijven tegenkomen. Die plekken worden echter steeds schaarser, omdat we met onze stadsplanning en gebiedsontwikkeling wonen, werken, winkelen en onderwijs al zeventig jaar steeds meer van elkaar scheiden.
Nabijheid
Wij pleiten daarom in ons essay voor ‘nabijheid’, want de enige manier om de kans op gemeenschapsvorming zo groot mogelijk te maken, is mensen en voorzieningen dicht bij elkaar brengen en houden. Dan kom je elkaar tegen. Er moet daarvoor wel een aanleiding zijn en dat lukt alleen maar als je zorgt dat functies gemengd zijn; denk aan wonen, werken, detailhandel, onderwijs en gezondheidszorg. Met ruimte om over brede stoepen te lopen en ruimte voor ontmoeting. Je maakt bewust ruimte voor ontmoeting door ruimte over te laten. Voor maatschappelijk vastgoed bijvoorbeeld of voor een aantrekkelijke buurttuin. Zorg dat die ruimte voor diverse groepen toegankelijk is en voor iedereen dichtbij. Dat lukt echter alleen als we afscheid durven te nemen van de maximale ‘financialisering’ van ruimte. Als dat lukt, levert het heel veel op, want de behoefte om je aan een plek te hechten is uiteindelijk groter dan de waarde van het vastgoed.
‘Klimaat binnen gemeenten interessant’
“Een enorme drempel voor ons verhaal is het gebrek aan stedebouwers bij gemeenten. We missen overal in Nederland mensen die in de publieke sector kunnen werken aan een minder onrechtvaardige leefomgeving. Dat is niet de schuld van gemeenten, want met het jaar worden hun verplichtingen groter en de beschikbare middelen geringer. Dit is weer zo’n erfenis uit de tijd dat van de marktpartijen verondersteld werd dat ze taken konden overnemen, waardoor de publieke diensten fors afgeslankt konden worden.
Inmiddels is het tij gekeerd. Bij gemeenten worden weer publieke diensten opgebouwd. En minister Hugo de Jonge heeft in anderhalf jaar tijd binnen BZK uit het niets een compact ministerie voor ruimtelijke ordening en volkshuisvesting opgebouwd.
Er is echter een groot tekort aan capaciteit om alle vraagstukken op te pakken. Daarom roep ik alle gebiedsontwikkelaars en stedebouwers op te overwegen om weer terug te keren naar de overheid. Het klimaat binnen de Rijksoverheid, provincies en gemeenten wordt ook weer interessant, want er is gewoon weer wat te doen. Velen van ons maakten in de afgelopen decennia de overstap van de publieke sector naar de markt, maar zonder een goede overheid met kennis van zaken zullen we steeds verder vastlopen. Dat geldt zowel op ambtelijk als op bestuurlijk niveau. Wie durft er weer wethouder met verstand van zaken te worden?”
Activistisch
Momenteel is Simon Franke betrokken bij de Community of Practice Rechtvaardige Stad om ons gedachtegoed in het werkveld geïmplementeerd te krijgen. En ikzelf heb bij het College van Rijksadviseurs de programmalijn ‘rechtvaardige stad’ opgezet, die volgend jaar door mijn opvolger verder uitgebouwd kan worden. Daarbij moeten we vooral zorgen voor veel goede praktijkvoorbeelden en inspirerende verhalen. De verhalen moeten het doen. Het verhaal dat ik zelf graag vertel, gaat over Startblok Elzenhagen. Daar luidde de vraag: hoe kunnen we jonge statushouders en jonge starters op de woningmarkt snel aan een woning helpen en bijdragen aan gemeenschapsvorming. Het eerste succes van dit project is dat het mogelijk is gebleken om heel snel te plannen en te bouwen.
De periode van start planvorming tot oplevering van de woningen duurde minder dan een jaar. Als je goed afstemt en procedures synchroniseert, kan je in de gebiedsontwikkeling dingen echt snel voor elkaar krijgen.
Het tweede succes is het ontstaan van meerdere gemeenschappen in het complex van 540 woningen. Dit lukte omdat we in nauw overleg met de beheerders van woningcorporatie Lieven de Key besloten om de gemeenschappen klein te houden: tussen de twaalf en zestien huishoudens. Ook de collectieve ruimten, een gemeenschappelijk balkon en een gemeenschappelijke huiskamer, zijn klein gehouden en daardoor beheersbaar. Het allerbelangrijkste is de organisatiestructuur met zelfbeheer. Iedere gang heeft een ‘gangmaker’ die de gemeenschap vlot trekt en daarvoor een tegemoetkoming in de huurkosten krijgt.
‘Iedere gang heeft een ‘gangmaker’ die de gemeenschap vlot trekt.’
De afgelopen vijf jaar draaide dit concept erg goed, maar omdat de tijdelijke huurcontracten een maximale looptijd van vijf jaar hebben, verandert de bewonerssamenstelling op dit moment erg snel. Daardoor komt het gemeenschapsgevoel behoorlijk onder druk te staan. Ook de gangmakers, die zorgen voor social engineering, verhuizen nu. Het is dus nu weer aan de verhurende woningcorporaties om te investeren in de opbouw van de nieuwe gemeenschappen.
Ten slotte mogen ontwerpers en gebiedsontwikkelaars wat mij betreft, naast het realiseren van goede voorbeelden en inspirerende verhalen, ook meer activistisch zijn. Vaak staat het morele kompas wel goed afgesteld, gericht op een minder onrechtvaardige toekomst, maar hun kritisch vermogen leggen ze toch weer terzijde als er een opdrachtgever langskomt. En dat is eigenlijk een heel raar mechanisme, want mijn ervaring is dat ook opdrachtgevers het fijn vinden om tegengas te krijgen, zodat ze het kompas kunnen bijstellen.”
‘Het tweede succes van Startblok Elzenhage is het ontstaan van meerdere gemeenschappen in het complex van 540 woningen.’