Verzameld Werk (foto: Jeroen Musch).
‘In de beste architectuur is de architect zo goed als afwezig’
Tekst: Ysbrand Visser
De Belgische architect en professor Jo Taillieu leert ons om een bouwkundig vraagstuk eerst helemaal af te pellen en zo min mogelijk ingrepen toe te passen. Liever transformatie en renovatie dan nieuwbouw. “Onderzoek vind ik belangrijker dan de uitkomst.”

Jo Taillieu: ‘Met een goede lezing van het bestaande krijg je veel, potentieel interessante kansen aangeboden’ (foto: Alexander Popelier).
Stedebouw & Architectuur: Hoe omschrijft u zelf uw werk als architect?
Jo Taillieu: “Naast mijn werk als architect begeleid ik in Lausanne studenten, die ik een kritische houding probeer bij te brengen. Durf als architect vragen te stellen en begin bij het analyseren van de vraag. Bekijk of het de correcte vraag is of dat je die moet herformuleren. Daarom vind ik het onderzoek belangrijker dan de uitkomst. De uitkomst is maar een momentopname. Het sleutelmoment is de wijze waarop je als architect reageert op een vraag. Dat bepaalt alle volgende stappen. Zonder die kritische houding of de juiste vragen kun je onmogelijk tot de juiste antwoorden komen. Een antwoord is bovendien niet gebonden aan een esthetische uitkomst. Als architect maak je weliswaar altijd esthetische keuzes, daar is niets mis mee, maar de sturing van een ontwerp kan nooit een esthetische aansturing zijn. De uitkomst dient een gevolg te zijn van een open houding, waarbij de esthetiek zichzelf gaandeweg formuleert.”
S&A: Is dat te vroeg denken in esthetiek een valkuil voor architecten?
JT: “We evolueren van het opdoen van kennis en inzichten via boeken naar een digitale beeldcultuur. Dat laatste toont je echter een gereduceerde kennis van projecten. Dat heeft niets met een generatiekloof te maken, maar meer met de wijze waarop er, heel snel, een soort beeldcultuur is ontstaan. Daar zitten voordelen aan, maar aan de hand van een beperkt aantal beelden wordt het begrijpen van de essentie van architectuur een stuk moeilijker. Ik wil me ervan distantiëren of dat goed of slecht is, want er zijn ongetwijfeld goede voorbeelden, maar door die wijze van communiceren komt de gelaagdheid van een gebouw vaak niet naar boven. Daarom ook zie ik digitale magazines terugkeren naar geprinte tijdschriften en stimuleer ik mijn studenten om veel tijd door te brengen in bibliotheken. Als je een boek over architectuur leest, zie je onbewust veel meer andere zaken dan wanneer je een digitale versie onderzoekt.”
S&A: Wat zijn dan die ‘juiste vragen’ om te stellen bij aanvang van een project?
JT: “Dat proces begint met een bouwheer die duidelijk formuleert hoe het gebouw zal worden gebruikt. Een bouwheer die kritische vragen stelt en vooral niet zelf de antwoorden bedenkt. De juiste vragen gaan over duurzaamheid. Is bouwen wel nodig? Is een uitbreiding van een project de effectieve oplossing voor de inherente, dieperliggende vraag? Is een renovatie of transformatie van het bestaande een even goede oplossing als een uitbreiding of zelfs nieuwbouw? Analyseer wat er al aanwezig is en bedenk wat je daarmee kan doen. Door zo min mogelijk te willen doen, krijg je de duurzaamste antwoorden. De condities en complexiteiten die zich daarbij opdringen, zijn telkens aanknopingspunten om iets mee te doen. Het is daarom veel boeiender om te werken in een bestaande context dan in een totaal nieuwe. Met een goede lezing van het bestaande krijg je veel, potentieel interessante kansen aangeboden, die je als architect goed moet begrijpen om daarop te kunnen reageren.
‘Het gebruik van het gebouw is de ware proef op de som’ Een goed voorbeeld daarvan is het Plattelandscentrum Paddenbroek in Gooik. Er stond daar een oude hoeve, waar meermaals stukjes bijgebouwd waren met telkens minder middelen. Die laatste gebouwen beschikten over weinig kwaliteit, waaruit volgde dat de gemeente nieuwbouw wilde realiseren. We hebben die vraag niet beantwoord, maar eerst nagedacht over wat er al is en wat de locatie en het programma is. Ik wilde het project verder alleen aannemen als het bouwteam mocht worden uitgebreid met een ingenieur duurzaamheid. Een ingenieur die niet over technieken gaat, maar die integraal deel is van de architectuuropdracht en onderzoekt hoe je met architectuur zoveel mogelijk kan oplossen. We hebben hier eerst de bijgebouwen zonder kwaliteit weggenomen en daarna met een glazen overkapping een tussenklimaat gerealiseerd. Dat voorkwam technische ingrepen op energiegebied, bood veel extra vierkante meters en leverde functies op die niet in de opgave zelf stonden, zoals een tentoonstellingsruimte of een huwelijkslocatie.”
‘Gebruik een materiaal voor de logica van het materiaal zelf’
S&A: Is hergebruik belangrijker dan hoe het gebouw uiteindelijk wordt gebruikt?
JT: “Het is even belangrijk. Of het nu bestaande of nieuwe materialen zijn, de materialisatie is een essentieel onderdeel van de architectuur. En dat is niet altijd evident, want er bestaat ook architectuur die werkt met concepten die nadien pas gematerialiseerd worden. Laat liever de wijze waarop je bouwt, samenvallen met de architectuur. Dan is de materialisatie meteen ook zinvol, zeker als die ook een tweede leven kan krijgen. Verder is de efficiëntie van de materialisatie van belang. Als je een laag toevoegt, stel je dan altijd de vraag of die laag nodig is. Soms worden er onbelangrijke tussenlagen ontworpen, waardoor je voor het eindresultaat veel lagen moet toevoegen. Zoals een bakstenen wand die je ook nog moet bepleisteren. Ik vind bovendien de eerlijkheid van materialen essentieel. In de eerste metalen bruggen werden imitaties van houten structuren toegepast, maar je dient een materiaal altijd te gebruiken volgens de logica van dat materiaal zelf. Een houten balk heeft zijn mogelijkheden, maar ook zijn limieten. Als je dan dat materiaal uitdaagt op zijn limieten, bereik je het maximale met minimale middelen. Zo ben je echt duurzaam bezig, en dat zou ook kunnen met beton. Gebruik echter pas beton als je de logica der dingen volgt, als het op een plek kan worden verantwoord en als het echt meerwaarde heeft.”
S&A: Wanneer spreekt u ten slotte van een optimaal gebouw?
JT: “De wijze waarop je als architect kansen geeft aan de gebruiker, bepaalt en maakt de architectuur. Of het een groot of klein project is, is totaal onbelangrijk. Het kan de kleinst mogelijke renovatie zijn, als het antwoord maar zo dicht mogelijk bij de essentiële vraag ligt. In de beste architectuur is de architect zo goed als afwezig. Ik bedoel dan niet diens auteurschap, maar wanneer het project is voltooid, mag de architect of zijn werk niet noodzakelijk het belangrijkste aspect zijn. De architect vormt slechts een tussenfase en de essentie is het gebruik van het gebouw, wanneer de architect al weg is. Dat is de ware proef op de som en níet de architectuurfotografie net na oplevering. Wat overigens niet wegneemt dat het fijn is om samen te werken met bijzondere fotografen. De beste proef is de tijd. Een optimaal gebouw is vooral een gebouw dat op langere termijn voor de gebruiker zijn kwaliteiten toont en kan worden aangepast.”
Verzameld Werk
De foto van Verzameld Werk (boven) toont een galerie in Gent (België) als voorbeeld van het (vroegste) werk van Taillieu. Door een deel van een scheidingswand ‘weg te snijden’, werd de keuken - zoals gewenst - ook onderdeel van de tentoonstellingsruimte zonder de ruimte zelf te verliezen. In de entreehal werden twee van de drie deuren verticaal omgekeerd (de scharnieren en sloten pasten nog gewoon), waarna bezoekers ‘automatisch de meest logische deuren’ namen naar de volgende ruimtes. Taillieu: “Als architect heb ik zo eigenlijk niets gedaan. Dit was voor mij de beste les in architectuur. Don't design if you don't have to design.”

Verwacht het onverwachte: een winkel in een oud herenhuis (Twiggy, foto: Filip Dujardin).